- hoop
- {{hoop}}{{/term}}1 [algemeen]tas 〈m.〉(de)2 [verwachting] espoir 〈m.〉3 [uitwerpselen] crotte 〈v.〉4 [menigte] masse 〈v.〉♦voorbeelden:1 een hoop kinderen • un tas d'enfantser is van de week een hoop water gevallen • il est tombé beaucoup d'eau cette semaineik heb nog een hoop te doen • j'ai encore un tas de choses à faireik heb een hoop gegeten • j'ai beaucoup mangéalles op een hoop gooien • 〈figuurlijk〉 mélanger les torchons et les serviettes〈figuurlijk〉 alles op één hoop vegen • tout mettre dans le même saczijn spullen op een hoop gooien • poser ses affaires en vracop een hoop staan • être entassé(s)2 tussen hoop en vrees leven • être partagé entre l'espoir et la craintezich vleien met ijdele hoop • se bercer d'illusionszijn laatste hoop stellen in iemand, iets • fonder ses dernières espérances sur qn., qc.valse hoop wekken • éveiller de faux espoirsiemands hoop de grond in boren • ruiner les espoirs de qn.ik heb hoop dat het lukken zal • j'espère que cela réussiragoede hoop hebben • avoir bon espoirzijn hoop is in rook vervlogen • son espoir s'est envoléal onze hoop is op hem gevestigd • il est notre unique espoirhoop koesteren • nourrir des espéranceshoop krijgen • prendre espoiralle hoop laten varen • abandonner tout espoirde hoop opgeven (dat) • désespérer (de) 〈+ onbepaalde wijs〉; désespérer (que) 〈+ aanvoegende wijs〉de hoop uitspreken, dat … • émettre l'espoir que … 〈+ aantonende wijs〉; émettre l'espoir de … 〈+ onbepaalde wijs〉zijn hoop op iemand, iets vestigen • mettre son espoir en qn., dans qc.; espérer en qn., en qc.in de hoop dat • dans l'espoir de 〈+ onbepaalde wijs〉; dans l'espoir que 〈+ aantonende wijs〉de hoop op iets • l'espoir de qc.er is geen hoop meer • tout est perdu; 〈m.b.t. zieke〉 il, elle est perdu(e)op hoop van zegen • à la grâce de Dieu〈spreekwoord〉 hoop doet leven • l'espoir fait vivre¶ te hoop lopen • s'attrouper→ {{link=leven}}leven{{/link}}¹
Deens-Russisch woordenboek. 2015.